Overgang van onderneming: de Hoge Raad beslist in Albron-zaak

De Hoge Raad heeft op 5 april 2013 zijn langverwachte arrest gewezen in wat wordt genoemd de Albron-zaak (5 april 2013, LJN: BZ1780). Acht jaar nadat Heineken haar cateringactiviteiten uitbesteedde aan Albron, heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van een overgang van onderneming met betrekking tot deze uitbesteding. De omstandigheid dat de werknemers formeel in dienst waren bij een dochtermaatschappij, maar wel feitelijk werkten bij de overgedragen onderneming wordt van beslissende aard geacht. Het arrest is van belang voor de rechtspraktijk. Het enkel oprichten van personeelsvennootschappen om zo aan een overgang van onderneming te onttrekken is hiermee voor vergelijkbare situaties niet meer de oplossing.

Wat was er ook alweer aan de hand? Per 1 maart 2005 heeft Heineken haar cateringwerkzaamheden uitbesteed aan Albron. De werknemers van het cateringonderdeel waren in dienst van de personeelsvennootschap Heineken Beheer B.V. en werden vanuit deze B.V. tewerkgesteld bij de werkmaatschappij Heineken B.V. De werknemers zijn wel in dienst getreden bij Albron, maar onder toepassing van de (slechtere) Albron-arbeidsvoorwaarden in plaats van de Heineken-arbeidsvoorwaarden. Een van de betrokken werknemers en het FNV zijn vervolgens een procedure gestart en menen dat er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW. Zij stellen dat hun arbeidsovereenkomst van rechtswege is overgegaan naar Albron en dat zij aanspraak kunnen maken op hun oude Heineken-arbeidsvoorwaarden. Het Hof Amsterdam gaf de werknemers en het FNV gelijk, nadat het Hof Amsterdam het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) om uitleg van de richtlijn had gevraagd. Albron vond dat de uitleg die het Hof Amsterdam heeft gegeven aan artikel 7:663 BW de richtlijnconforme uitleg te buiten gaat en heeft een cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld.

De Hoge Raad gaat uitvoerig in op de richtlijnconforme interpretatie van het begrip ‘werkgever’ in de zin van artikel 7:663 BW. Volgens de Hoge Raad wordt hiermee hetzelfde bedoeld als met het begrip ‘vervreemder’ in de zin van de richtlijn over overgang van onderneming. Dit betekent concreet dat een werknemer die in dienst is van een personeelsvennootschap, maar permanent tewerkgesteld is bij een andere vennootschap binnen hetzelfde concern, bij overgang van onderneming van die laatste vennootschap, van rechtswege mee overgaat naar de verkrijgende vennootschap en op grond van artikel 7:663 BW aanspraak kan blijven maken op de rechten die hij had voor de overgang van de onderneming.

Gevolgen

De Hoge Raad beperkt zijn uitspraak tot ‘de werknemer in dienst van een tot concern behorende vennootschap’. Wat de gevolgen zijn voor vergelijkbare situaties als bijvoorbeeld uitzendkrachten, payrolling en gedetacheerde werknemers is nog niet duidelijk. In elk geval dient men rekening te houden bij concernverhoudingen dat werknemers die permanent tewerk zijn gesteld bij een andere vennootschap binnen het concern, van rechtswege mee over kunnen gaan bij uitbesteding van hun activiteiten.

 

Gepubliceerd May. 2013
Geschreven door: Aernout Zappey